Hier onder ziet u een live weergave van de schepen voor de kust van Egmond aan Zee. U kunt op een schip klikken om informatie over het betreffende schip te lezen (meestal met foto)

Het ontstaan van de Visserij in Egmond aan Zee

Het prille begin

Nadat St. Adelbert, afkomstig uit Ierland als volgeling van Willibrord, in Kennemerland het Evangelie verkondigde en na zijn dood als heilige werd vereerd, werd zijn naam verbonden aan het stenen klooster in Egmond Binnen, dat 2 eeuwen na zijn dood omstreeks 950 werd gebouwd ter vervanging van een eerder gestichte houten kapelletje. Rond dit klooster ontstond ter levensonderhoud van de Benedictijner monniken en de omringende bevolking jacht, veeteelt, landbouw en ook visserij.

De visserij vond plaats op de binnenmeren, die toen nog via de voormalige Zuiderzee en andere zeegaten in verbinding stonden met de Noordzee. Dit was een armoedig bestaan, te meer omdat de verbinding met de zeegaten meer en meer verzandde, en de bevolking daardoor zeer verarmde.

De eerste Pinck

Omstreeks het jaar 1400 ontstond te Egmond aan Zee de zogenaamde Pinck, destijds een platbodem vaartuigje van om en nabij de 5,50 à 6 meter bij ca. 2,5 meter breed. Het scheepje met voor en achter een plechtje, was overnaads gebouwd met een geheel platte bodem, zodat het scheepje nadat het gebouwd was, op rollen vanaf de schuitenschuur naar het strand vervoerd kon worden. Op het strand aangekomen, werd het verder uitgerust met netten, vislijnen en wat verder ter visserij nodig was. Daarna werd de pinck naar de laagwaterlijn gebracht, met een klein roeibootje werd een anker uitgebracht en met het opkomen van de vloed kwam de pinck vlot. Zo werd visreis na visreis gedaan, steeds rekeninghoudend met het getij. Bij slecht weer konden deze pinckjes tegen de duinvoet aan omhoog worden getrokken of indien nodig zelfs weer het dorp in.

Andere kustplaatsen namen het scheepstype over, waarvan Scheveningen en Katwijk de bekendste zijn. Andere plaatsen waren Ter Heide, Noordwijk, Zandvoort, Wijk aan Zee, minder bekend ook Bergen en Schoorl, dan nog Petten, Callantsoog en Huisduinen.

Het hoofdseizoen voor de vissers was in de wintermaanden van november tot mei. De vissers werden aangenomen van Sint Maarten tot Pinksteren. Vanaf november tot januari werd er met hoekwant op schelvis en kabeljauw gevist, daarna tot in mei met staand want of zegen op schol en andere soorten platvis. Tevens werd er ook weer met hoekwant op schelvis en wijting. De zomer was een slappe tijd. Met de grotere pincken voer men in die tijd wel ter koopvaardij. In juli 1440 lag er een met wol beladen Egmonder Pinck in de haven van Happisburgh (20 kilometer benoorden Great Yarmouth).