De Pinck opnieuw gebouwd

Naast het boothuis van de KNRM, iets Zuidelijk van de hoofd strandafgang, bevindt zich onder een afdak de half open bouw- en bergplaats van de Pinck.Dit is een (vissers)vaartuig met platte bodem zoals het eeuwen lang in Egmond is gebruikt om er direct vanaf het strand mee de zee op te gaan. Het is een reconstructie uit de periode rond 1670 en de voorloper van de latere bomschuit. Jaren deden bouwmeester Jan Sander en zijn vrijwilligers er over om uit het hout van een stapel boomstammen dit authentieke zeilschip te vervaardigen. Daarbij ging het hen niet altijd voor de wind. Ze kregen dan ook steeds meer bewondering voor de schuitenbouwers van toen, die alles met eenvoudig gereedschap moesten doen.

Reconstructie Egmonder Pinck

De maten werden in een handboek door  Nicolaes Witsen aangegeven in Amsterdamse voeten en duimen. (1 A’damse voet is 11 A’damse duimen = 28,31 cm.) Omgerekend was de pinck 35 voet over de stevens bij 12 voet binnen de huid, 9.91 meter lang bij 3.40 meter breed. Bij de laatste maat moet de dikte van de huidgangen er nog bijgeteld worden. De pinck werd volgens deze maten gebouwd, getuigd met twee masten en voorzien van ra-zeilen. Een stukje historie is weer tot leven gekomen.

In het voorjaar van 2007 is de Pinck gedoopt door een vrouw en kreeg de naam ‘Çlaes Teunisz’. Ze werd ingewijd door de abt van de abdij. Bij goed weer wordt ze te water gelaten voor een zeiltocht. Onder de mast zit een oud ‘geluksdubbeltje’.

Bezoek de bouwplaats

Alle woensdagen &  zaterdagen van 8.00 tot 15.30 uur treft u hier de mannen aan die de klus hebben geklaard of onderhoudt plegen. En er is meestal wel iemand om u rond te leiden. Ze hebben ook een bijbootje gemaakt en het bootje van Nijntje dat bij de strandafgang ligt. Het bezoek is gratis, maar een kleine bijdrage waarderen ze, want de Pinck kost toch wat meer dan in de 17e eeuw. U kunt daar ook een boekje kopen over de visserij en de Pinck en een over het Egmonds dialect.

Een rondleiding kost € 1,- p.p. met een minimum van € 25,-. Belt u Jan Sander, 072 506 4498, Ed Groen 06 53412759. Zie ook www.pinck.nl

Open huis

Van eind juni tot begin september is het elke vrijdagavond open huis van 19.00 tot 21.30 uur net als bij de buren van de reddingboot. Ook op bijzondere dagen en de reddingbootdag is er rond de Pinck het een en ander te beleven.

Geschiedenis van de pinck

(met dank aan Jan Sander)
logo_pinckDe kuststreek van Hoek van Holland tot Den Helder werd ‘de Zijde’ genoemd. Omdat er geen havens waren, voer men met vaartuigjes die een platte bodem hadden. Zo ontwikkelde men in Egmond aan Zee een scheepje dat rond 1400 een ‘pinck’ werd genoemd. Een platbodem vaartuigje van om en nabij de 5,50 à 6 meter lang en ongeveer 2,5 meter breed. Het scheepje met voor en achter een plechtje, was overnaads gebouwd met een geheel platte bodem, zodat het  op rollen vanaf de schuitenschuur naar het strand vervoerd kon worden. Daar aangekomen, werd het verder uitgerust met netten, vislijnen en wat verder voor de visserij nodig was. Daarna werd de pinck naar de laagwaterlijn gebracht. Met een klein roeibootje werd een anker uitgebracht en met het opkomen van de vloed kwam de pinck vlot. Zo werd visreis na visreis gedaan, steeds rekening houdend met het getij.

Bij slecht weer konden deze pinckjes tegen de duinvoet omhoog worden getrokken of indien nodig zelfs weer het dorp in. De eerste pinckjes waren kleiner dan het nagebouwde schip.

De Pinck had veel te lijden

De Pinck was vrij rond en overnaads gebouwd met een zwaar vlak en tijdens het aanlanden bestand tegen het stoten op de zandbanken en het strand. Dit aanlanden was eigenlijk een gecontroleerde vorm van stranden, ook bij slecht weer en stelde hoge eisen aan de constructie. Door de bouwwijze was de pinck hier goed tegen bestand. Ondanks dat gingen de pincken bij een strand-exploitatie gemiddeld maar een jaar of 8 mee. Dan werd er een nieuwe romp gemaakt. Mast, zwaarden, roer, tuigage en verdere inventaris gingen dan over op het nieuwe scheepje.

Andere vissersdorpen

Veel andere kustplaatsen namen het scheepstype over, waarvan Scheveningen en Katwijk de bekendste zijn. Andere plaatsen waren Ter Heide, Noordwijk, Zandvoort, Wijk aan Zee, Bergen en Schoorl, Petten, Callantsoog en Huisduinen. Na 1530 werden Bergen en Schoorl niet meer genoemd, blijkbaar was daar de visserij afgelopen.

Vissen van  Sint Maarten tot Pinksteren

De vissers werden aangenomen van Sint Maarten tot Pinksteren want het hoofdseizoen voor de vissers was in de wintermaanden van november tot mei. Vanaf november tot januari werd er met hoekwant op schelvis en kabeljauw gevist, daarna tot in mei met staand want of zegen op schol en andere soorten platvis en met hoekwant op schelvis en wijting. De zomer was een slappe tijd. Met de grotere pincken voer men in die tijd wel ter koopvaardij. In juli 1440 lag er een met wol beladen Egmonder Pinck in de haven van Happisburgh, 20 kilometer benoorden Great Yarmouth.Zie ook www.pinck.nl

Het succes van de Pinck

Rond het jaar 1514 waren er naar schatting 180 visservaartuigen actief aan “de Zijde” waaronder ca. 105 pincken. Volgens belastinggegevens uit die tijd bezat Egmond toen meer dan een kwart van dit totaal. Ca. 26 pincken en ca. 20 andere vaartuigjes (slabberts of schuitjes). De vangsten, bestaande uit rond- en platvis, werden ter conservering gezouten en gedroogd en veelal verkocht op de markt te Antwerpen, waar veel buitenlandse handelaren gedroogde schol van de ‘Zijdse’ dorpen afnamen.

Deelvisser

Van de slabbert en schuitjes zijn geen afmetingen bekend, maar het waren kleine scheepjes, eigendom van de schipper met twee à drie man bemanning. Ook toen was er schaalvergroting,  maar veel schippereigenaars konden zich geen groter vaartuig (een pinck) veroorloven.

Zo werden ze gedwongen om de visserij op te geven of als vennoot mee te varen op een pinck als zogenaamde deelvisser. De deelvisser nam zijn eigen vistuig mee aan boord en kreeg zijn aandeel in de besomming. Het meenemen van het eigen vistuig is in de loop de jaren uitgesleten. Echter, tot het einde van de Egmondse beugelvisserij op de bomschuiten, in de negentiger jaren van de 19e eeuw, was het hier nog steeds gebruikelijk dat de vissers een aantal bakken met hoekwant van zichzelf meenamen.

Het varen ‘op deel’  (voor een deel van de besomming) is tot op de dag van vandaag in gebruik gebleven.